R
Redactie  •  27 juni 2019

Aardewerk, steengoed of porselein? Alles over keramieksoorten

Aardewerk is een vorm van keramiek en dat is een verzamelbegrip voor alle producten die zijn gemaakt van gebakken klei. De naam is afgeleid van keramos, het Griekse woord voor pottenbakkersklei. Keramiek is onder te verdelen in aardewerk, steengoed en porselein. Deze keramieksoorten verschillen door de samenstelling van grondstoffen en de temperatuur waarop ze gebakken worden.

Aardewerk

De binnenkant van keramiek noemen we de scherf De aanduiding voor gebakken klei die niet geglazuurd is, noch geëmailleerd. . De scherf van aardewerk is broos en poreus (hoofdafbeelding: stuk van een aardewerken kom, waarbij de scherf goed zichtbaar is.)

Het wordt dan ook gebakken op een lage temperatuur: tussen de 800 en 1150 graden Celsius. Aardewerk dat niet geglazuurd is heet terracotta (gebakken aarde). Door het oppervlak te voorzien van glazuur laat aardewerk geen vocht door en krijgt het een aantrekkelijke glans.

Terracotta koffiebeker, Jemenitisch, vóór 1986, collectie Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen. • Bron
Aardewerken deksel met loodglazuur, 1800-1900, collectie Museum Rotterdam. Door het transparante loodglazuur is de rode scherf van het aardewerk nog goed zichtbaar.

Aardewerk is weer onder te verdelen naar de verschillende glazuren die gebruikt zijn –  loodglazuur Een transparant, hoofdzakelijk uit loodoxide bestaande glazuur. of tinglazuur Een witte, dekkende glazuur met tinoxide. Tinglazuur bestaat uit tin-as (bestaande uit Engelse tin en lood, dat in de tinoven wordt versmolten tot as) en masticot (een mengsel van zand en soda). Vaak werd hier een beetje blauw en een beetje kopervijlsel aan toegevoegd voor de kleur. – en creamware Hard gebakken aardewerk met een crèmekleurige scherf, bedekt met een laag transparant loodglazuur. .

Aardewerk met loodglazuur

Aardewerk voor huishoudelijk gebruik is vanouds voorzien van een loodglazuur. Dat is doorzichtig, door metaaloxiden toe te voegen krijgt het kleur. Koper geeft bijvoorbeeld een groene tint. Het materiaal wordt gebakken bij circa 1000-1100 graden. De scherf is, afhankelijk van de samenstelling van de klei, rood, geel of wit.

Aardewerk met loodglazuur kan op verschillende manieren worden gedecoreerd. Een veelgebruikte techniek is slibversiering. Het ongebakken voorwerp wordt voor een deel of helemaal bedekt van een laag vloeibare klei in een andere kleur: de slib of engobe Dunne laag vloeibare klei die op keramiek wordt aangebracht om deze te decoreren of waterdicht te maken. . Als je hiervoor een trechter gebruikt, de ringeloor, kun je motieven aanbrengen.

Tabakspot, Friesland, circa 1900, collectie Nederlands Openluchtmuseum. De pot is met koperoxide (groen), mangaanoxide (bruin) en kobaltoxide (blauw) gedecoreerd en met loodglazuur afgewerkt. Het in Friesland populaire kerfsnijden is hier ook goed te zien. • Bron
Schotel, versierd met witte slib en plaatselijk groen getint loodglazuur, anoniem, ca. 1600 - ca. 1625, collectie Rijksmuseum. • Bron

Bij sgraffito Techniek waarbij de decoratie in een met een sliblaag (engobe) afgedekte huid  van een keramisch voorwerp wordt gekrast. worden de decoraties juist weer uitgekrast in de opgedroogde sliblaag. Een marmereffect ontstaat door het mengen van twee verschillend gekleurde engoben. Stempels of matrijzen geven reliëf. Bij de Friezen is aardewerk met kerfsneetjes populair.

Aardewerk met tinglazuur

Tinglazuur is een wit en ondoorzichtig glazuur. Door eenmaal gebakken aardewerk (biscuit) onder te dompelen in een bad met tinglazuur ontstaat een witte ondergrond waarop kan worden geschilderd. Dat gebeurt uit de vrije hand of met behulp van een sjabloon. Voor een sterkere kleur en glans krijgt het voorwerp daarna een laag transparant loodglazuur. Dan wordt het een tweede keer gebakken.

Detail van een schotel met tinglazuur, Delft, 1750-1800, collectie Nederlands Openluchtmuseum.

In Nederland wordt dit aardewerk gemaakt vanaf de late zestiende eeuw. Aardewerk met tinglazuur is te onderscheiden in majolica en faience. Beide typen worden in Nederland ook wel plateel genoemd, oorspronkelijk de benaming voor een platte schotel.

Majolica

Maiolica (met een i) is Spaans en Italiaans tinglazuuraardewerk dat vanaf circa 1250 wordt gemaakt. Dit aardewerk is zowel aan de voor als -achterzijde bedekt met tinglazuur. Het kleurenpalet van de beschildering is blauw, geel, groen, mangaanpaars en oranjerood. Bijzonder is aardewerk versierd met luster, een glazuur met een metaalachtige glans.

Kom met vogel, ca. 1300, Italië, collectie The Metropolitan Museum of Art. Deze aardewerken kom is een vroeg voorbeeld van Italiaanse maiolica. In de late 13de eeuw begonnen Italiaanse pottenbakkers te experimenteren met de tinglazuurtechniek. • Bron
Zijaanzicht van de kom met vogel, ca. 1300, Italië, collectie The Metropolitan Museum of Art. Hier is te zien dat de decoratie op het witte oppervlak van de kom alleen op de 'voorkant' is toegepast.

Majolica (met een j) is goedkoop aardewerk met tinglazuur dat is gemaakt in de Nederlanden. De voorkant is bedekt met tinglazuur, de achterkant met loodglazuur. In de oven worden deze borden van elkaar gescheiden door proenen, vuurvaste steuntjes, om vastbakken te voorkomen. Dit geeft een beschadiging aan de voorzijde van de schotels.

Na de val van Antwerpen in 1585 vestigen veel majolicabakkers zich in de Noordelijke Nederlanden. Hun kleurrijke assortiment bestaat uit papkommen, schotels, apothekerspotten en siroopkannen. De massale import van het Chinese porselein vanaf 1600 en de ontwikkeling van Delfts aardewerk concurreren met de Nederlandse majolicaproductie. Toch wordt het tot ver in de negentiende eeuw geproduceerd.

Na de val van Antwerpen in 1585 vestigen veel majolicabakkers zich in de Noordelijke Nederlanden

Faience

Door technische vernieuwingen weten Nederlandse majolicabakkers een verfijnder tinglazuuraardewerk te ontwikkelen. Dit type keramiek dat tot grote bloei kwam in Delft wordt nu Delfts aardewerk of Delftse faience genoemd. Het heeft een dunne scherf en is helemaal bedekt met tinglazuur. Het wordt gebakken op circa 1000 graden Celcius; dit heet grootvuur. Kleinvuur (ca 600 graden) wordt gebruikt voor kleuren die snel verbranden, zoals rood en goud. Faience wordt in afgesloten kokers in de oven gezet, gescheiden door pinnen die meestal op de achterkant sporen achterlaten.

Majolica papkom, mogelijk Fries, 1650-1700, collectie Nederlands Openluchtmuseum. Hoewel voor deze papkom zowel tinglazuur als loodglazuur is gebruikt, verschilt de techniek zichtbaar van faience, omdat alleen de 'voorkant' is voorzien van tinglazuur. • Bron
Visvergiet, Makkum, 1800-1850, collectie Nederlands Openluchtmuseum. Aan de achterkant van het aardewerken vergiet is te zien dat, behalve de onderkant van de pootjes waar het vergiet op staat, alles bedekt is met tinglazuur - kenmerkend voor faience. • Bron

Steengoed

Steengoed is heter gebakken (tussen 1150 en 1300 graden) en heeft een harde, niet poreuze scherf. Het wordt vooral gebruikt als drinkgerei en voor het bewaren van voedsel. Hoewel glazuren niet nodig is, krijgt het toch vaak een zoutglazuur. Tijdens het bakken wordt keukenzout (natriumchloride) in het vuur gegooid. Dit verdampt en verbindt zich met de klei. Het ijzergehalte van de steengoedklei bepaalt de kleur van het gebakken product. Bij veel ijzer kleurt de scherf bruin, bij weinig wit tot grijs.

Theepot van wit steengoed met zoutglazuur, Whieldon ware, anoniem, ca. 1750 - ca. 1760, collectie Rijksmuseum. • Bron
Steengoed zalfpot met zoutglazuur (bodemvondst Kasteel IJsselmonde, put 5), 1590-1610, Duitsland, collectie Museum Rotterdam. • Bron

Voor zoutglazuur wordt tijdens het bakken keukenzout in het vuur gegooid

Steengoed ontwikkelde zich in Europa vanaf de dertiende eeuw. Er zijn veel productiecentra binnen de driehoek Keulen-Koblenz-Aken in het Duitse Rijngebied. Kenmerkende decoraties zijn wapen- en portretmedaillons en verticale banden met bijbelse of historische taferelen.