Aardewerk is een vorm van keramiek en dat is een verzamelbegrip voor alle producten die zijn gemaakt van gebakken klei. De naam is afgeleid van keramos, het Griekse woord voor pottenbakkersklei. Keramiek is onder te verdelen in aardewerk, steengoed en porselein. Deze keramieksoorten verschillen door de samenstelling van grondstoffen en de temperatuur waarop ze gebakken worden.
Aardewerk
De binnenkant van keramiek noemen we de scherf . De scherf van aardewerk is broos en poreus (hoofdafbeelding: stuk van een aardewerken kom, waarbij de scherf goed zichtbaar is.)
Het wordt dan ook gebakken op een lage temperatuur: tussen de 800 en 1150 graden Celsius. Aardewerk dat niet geglazuurd is heet terracotta (gebakken aarde). Door het oppervlak te voorzien van glazuur laat aardewerk geen vocht door en krijgt het een aantrekkelijke glans.
Aardewerk is weer onder te verdelen naar de verschillende glazuren die gebruikt zijn – loodglazuur of tinglazuur – en creamware .
Aardewerk met loodglazuur
Aardewerk voor huishoudelijk gebruik is vanouds voorzien van een loodglazuur. Dat is doorzichtig, door metaaloxiden toe te voegen krijgt het kleur. Koper geeft bijvoorbeeld een groene tint. Het materiaal wordt gebakken bij circa 1000-1100 graden. De scherf is, afhankelijk van de samenstelling van de klei, rood, geel of wit.
Aardewerk met loodglazuur kan op verschillende manieren worden gedecoreerd. Een veelgebruikte techniek is slibversiering. Het ongebakken voorwerp wordt voor een deel of helemaal bedekt van een laag vloeibare klei in een andere kleur: de slib of engobe . Als je hiervoor een trechter gebruikt, de ringeloor, kun je motieven aanbrengen.
Bij sgraffito worden de decoraties juist weer uitgekrast in de opgedroogde sliblaag. Een marmereffect ontstaat door het mengen van twee verschillend gekleurde engoben. Stempels of matrijzen geven reliëf. Bij de Friezen is aardewerk met kerfsneetjes populair.
Aardewerk met tinglazuur
Tinglazuur is een wit en ondoorzichtig glazuur. Door eenmaal gebakken aardewerk (biscuit) onder te dompelen in een bad met tinglazuur ontstaat een witte ondergrond waarop kan worden geschilderd. Dat gebeurt uit de vrije hand of met behulp van een sjabloon. Voor een sterkere kleur en glans krijgt het voorwerp daarna een laag transparant loodglazuur. Dan wordt het een tweede keer gebakken.
In Nederland wordt dit aardewerk gemaakt vanaf de late zestiende eeuw. Aardewerk met tinglazuur is te onderscheiden in majolica en faience. Beide typen worden in Nederland ook wel plateel genoemd, oorspronkelijk de benaming voor een platte schotel.
Majolica
Maiolica (met een i) is Spaans en Italiaans tinglazuuraardewerk dat vanaf circa 1250 wordt gemaakt. Dit aardewerk is zowel aan de voor als -achterzijde bedekt met tinglazuur. Het kleurenpalet van de beschildering is blauw, geel, groen, mangaanpaars en oranjerood. Bijzonder is aardewerk versierd met luster, een glazuur met een metaalachtige glans.
Majolica (met een j) is goedkoop aardewerk met tinglazuur dat is gemaakt in de Nederlanden. De voorkant is bedekt met tinglazuur, de achterkant met loodglazuur. In de oven worden deze borden van elkaar gescheiden door proenen, vuurvaste steuntjes, om vastbakken te voorkomen. Dit geeft een beschadiging aan de voorzijde van de schotels.
Na de val van Antwerpen in 1585 vestigen veel majolicabakkers zich in de Noordelijke Nederlanden. Hun kleurrijke assortiment bestaat uit papkommen, schotels, apothekerspotten en siroopkannen. De massale import van het Chinese porselein vanaf 1600 en de ontwikkeling van Delfts aardewerk concurreren met de Nederlandse majolicaproductie. Toch wordt het tot ver in de negentiende eeuw geproduceerd.
Na de val van Antwerpen in 1585 vestigen veel majolicabakkers zich in de Noordelijke Nederlanden
Faience
Door technische vernieuwingen weten Nederlandse majolicabakkers een verfijnder tinglazuuraardewerk te ontwikkelen. Dit type keramiek dat tot grote bloei kwam in Delft wordt nu Delfts aardewerk of Delftse faience genoemd. Het heeft een dunne scherf en is helemaal bedekt met tinglazuur. Het wordt gebakken op circa 1000 graden Celcius; dit heet grootvuur. Kleinvuur (ca 600 graden) wordt gebruikt voor kleuren die snel verbranden, zoals rood en goud. Faience wordt in afgesloten kokers in de oven gezet, gescheiden door pinnen die meestal op de achterkant sporen achterlaten.
Steengoed
Steengoed is heter gebakken (tussen 1150 en 1300 graden) en heeft een harde, niet poreuze scherf. Het wordt vooral gebruikt als drinkgerei en voor het bewaren van voedsel. Hoewel glazuren niet nodig is, krijgt het toch vaak een zoutglazuur. Tijdens het bakken wordt keukenzout (natriumchloride) in het vuur gegooid. Dit verdampt en verbindt zich met de klei. Het ijzergehalte van de steengoedklei bepaalt de kleur van het gebakken product. Bij veel ijzer kleurt de scherf bruin, bij weinig wit tot grijs.
Voor zoutglazuur wordt tijdens het bakken keukenzout in het vuur gegooid
Steengoed ontwikkelde zich in Europa vanaf de dertiende eeuw. Er zijn veel productiecentra binnen de driehoek Keulen-Koblenz-Aken in het Duitse Rijngebied. Kenmerkende decoraties zijn wapen- en portretmedaillons en verticale banden met bijbelse of historische taferelen.
Reactie toevoegen
Alleen ingelogde gebruikers kunnen reacties plaatsen
Login of registreer om te reageren