De Porceleyne Fles werd in 1653 opgericht door David Thonisz van der Piet. De plateelbakkerij was gevestigd aan de westzijde van het Oosteinde. Van de ruim dertig fabrieken die ooit in Delft bestonden, overleefde slechts deze ene bakkerij.
De NV Koninklijke Delftsch Aardewerkfabriek ‘De Porceleyne Fles Anno 1653’ is tegenwoordig gehuisvest aan de Rotterdamseweg 196. Uit een notariële akte van 1655, waarin een zekere David van de Piet(h) zijn testament vastlegt, is het bekend dat hij voor zijn jongste zoon Jan een plateelbakkerij heeft laten inrichten. Het ligt tevens vast dat deze Jan zich op 21 juli 1653 bij het Lucasgilde liet inschrijven als meester-plateelbakker. Vader David verkoopt in 1655 de bakkerij aan Wouter van Eenhoorn en Quirijn Aldersz. (van) C(K)leijn(h)oven.
Uit het contract blijkt enerzijds dat Van Eenhoorn en Kleijnoven een compagnieschap aangaan, anderzijds lijkt de bakkerij nog lang niet op orde te zijn. De verbouwing is gaande en er dient, aldus de akte, een ‘bequame winckel’ van te worden gemaakt. Kleijnoven verplicht zich bovendien onderricht aan Van Eenhoorn te geven die blijkbaar niets van de fabricage van het tinglazuuraardewerk afweet. In ruil voor werkzaamheden die ‘s nachts door Quirijn werden uitgevoerd zoals het stoken van de oven, mocht hij gratis op de bakkerij wonen. Het was bovendien zijn taak de kooplui te ontvangen, terwijl zijn echtgenote Engeltje Pieters. Oprust werd ingeschakeld om de waren te verkopen.
Het compagnieschap werd na acht jaar beëindigd waarna tot 1697 de bakkerij het algeheel eigendom blijft van het echtpaar Kleijnoven. Quirijn Kleijnoven staat in de ‘Meesterboecken’ van het Lucasgilde een aantal jaren als hoofdman te boek. Uit het rapport van de stedelijke brandinspectie van 1668 blijkt dat Kleijnovens bedrijf over twee ovens beschikte. Uit deze productieperiode zijn vooralsnog geen objecten bekend die van een fabrieksmerk zijn voorzien. Toch is het mogelijk vier gedateerde voorwerpen aan te wijzen die uit Kleijnovens bedrijf afkomstig moeten zijn. Deze maken deel uit van een groep Delftse faience bodemvondsten die in 1980 werden aangetroffen in een put op het voormalige terrein van De Porceleyne Fles.
Een daarvan is een 1673 gedateerd bord dat als opschrift draagt ‘Engeltie Kleijnoven’. Tot deze ruim 120 objecten behoort bovendien een 1680 gedateerd bordje met aantekeningen over kleurexperimenten. In de put bevond zich voorts gedecoreerd platgoed met bijvoorbeeld landschappelijke tafereeltjes en ongedecoreerd wit Delfts als een groot aantal kommetjes, kandelaars en blakers. In 1697 verkoopt weduwe Engeltje Kleijnoven-Oprust haar bedrijf aan koopman Johan Knotter uit Leiden. Na het overlijden van Engeltje op 1 1 februari 1699 wordt ten behoeve van de verdeling een inventarislijst van haar bezittingen opgesteld. Daarin is nauwelijks sprake van als zodanig benoemd Delfts aardewerk.