De op drie pootjes steunende blaker heeft een in relief uitgevoerd bladvormig model met een door blad gevormde kaarsenhouder. De handgreep is gemodelleerd in de vorm van een omgebogen takje. Ook voor andere doeleinden gebruikte eigenaar Kiell een bladvormig model. Een door bladeren gevormde kom met als deksel een opgerolde vis rust op een bladvormige onderschotel, een object dat eveneens met een ster is gemerkt. In andere bakkerijen, zoals De Porceleyne Schotel, vervaardigde men in deze periode eveneens handblakers. Zo is een bladvormig, glad faience exemplaar bekend dat is gedecoreerd met een in Kakiemon stijl weergegeven Chinoiserie voorstelling.
Naast kandelaars maakten de Delftse plateelbakkers in elk geval twee typen blakers, namelijk hand- en wandblakers. De vorm van beide soorten is mede ontstaan onder invloed van zilveren exemplaren. Vermeldingen van handblakers in boedelbeschrijvingen van Delftse bakkerijen komen reeds voor in de tweede helft van de zeventiende eeuw. Bij bakkerij In De Vergulde Boot (1666) heeft men drie dozijn ‘blaeckers’ kant-en-klaar voor de klant gereed gezet en bij Het Hooge Huys (1686) worden 56 ‘hantblaekers’ aangetroffen bij het nog ongebakken goed.
Wandblakers zijn onder meer afkomstig uit plateelbakkerij De Grieksche A. Twee APK gemerkte exemplaren uit de productieperiode van Pieter Kocx (1701-1722) maken deel uit van een set voorwerpen voor koning Frederik I van Pruisen (1657-1713).